Sfinx zonder geheim
Bron: Volkskrant - NECROLOGIE, door Joost Zwagerman op 12 juli 2001
Hij was een ‘stadse indiaan’, een schelm, een jongen vol zelfspot, een rock'n' roll-beest en kunstenaar die een brug sloeg tussen avant-garde en massakunst. Herman Brood, die gisteren zelfmoord pleegde, is onze Elvis Presley.
Herman Brood heeft zich niet aan zijn woord gehouden. Hij had ons verzekerd dat hij het eeuwige leven zou hebben. Op z'n minst. Aan het einde van Bart Chabots Broodje gezond (1996) stelde Herman ons allemaal gerust: ‘Ik ben niet van plan ooit dood te gaan. Het hele idee ’'doodgaan'' vind ik zo ouderwets. Tegen de tijd dat wij aan de beurt zijn, is doodgaan niet meer aan de orde. Ik ga ervan uit dat de heren doktoren er dan wel iets tegen hebben uitgevonden. Dat zal me een drukte geven op aarde. Al die ouwe sokken van tweehonderd jaar die elkaar in de weg lopen.'
Hij heeft er niet op gewacht, op de heren doktoren en hun serum. ‘Zelfmoord is de bekentenis van een mislukking,’ is een definitie die A. Alvarez gaf in The Savage God, zijn standaardwerk over kunstenaars en zelfmoord. Herman Brood heeft zich altijd al onttrokken aan categorieën en definities, dus ook aan deze. Als er één rock ‘n’ roll-artiest in Nederland is geweest voor wie de diepste diepten van afkick, eenzaamheid en bijna-overdoses onderdeel uitmaakten van een persoonlijke mythologie waarin het woord ‘mislukking’ eenvoudig niet voorkwam, dan is het wel Herman Brood. Succes en falen waren twee woorden uit een ander land. Herman Brood wás wie hij was, of hij nu voor twee tientjes in de Kalverstraat à la minute gemaakte schetsjes op A4'tjes verkocht ofwel, eind jaren tachtig, op Pinkpop een publiek van tienduizenden helemaal platspeelde.
Net als Andy Warhol en Madonna was Herman Brood een wandelend Gesammtkunstwerk, alomtegenwoordig en ongrijpbaar tegelijk. Wat Truman Capote ooit zei over Andy Warhol, gaat ook voor hem op: hij is - was - een sfinx zonder geheimen. Wederom net als bij Warhol en Madonna sloeg zijn muziek, zijn beeldende kunst, zijn presence, een brug tussen avant garde en massa-vermaak. Met zijn schilderijen maakte Brood ontegenzeglijk volkskunst. Hij ging er prat op dat het officiële kunstcircuit zijn werk niet lustte. Hij kon erom gniffelen dat de directeur van het Stedelijk Museum van Amsterdam zijn schilderijen niet aankocht omdat, naar eigen zeggen, ‘de mensen het mooi vonden.’ Waarop Herman natuurlijk zei: ‘Wat hangt er dan in het Stedelijk? Kunst waarvan ze zeker weten dat mensen het lelijk vinden?’
Tegelijkertijd moet hij ervan overtuigd zijn geweest dat diezelfde mensen niet precies wísten wat ze dan wel zo mooi aan zijn kunst vonden, omdat ze nauwelijks benul hadden van de oorsprong en insipratiebronnen bij Brood. Het was ook wel verwarrend. Brood verscheen in RTL 4-programma's als Catherine en Sterrenslag van Jos Brink, maar zijn culturele verwanten bestonden uit van William Burroughs, Tom Waits, Jack Kerouac, Chet Baker, Lydia Lunch, Nina Hagen - niet echt goede bekenden van de RTL 4-kijker. Het maakte voor Herman allemaal niet uit. Slechte publiciteit kende hij niet. Hij was wel de laatste die er een boodschap aan had als de ‘verkeerde’ mensen zijn kunst kochten of naar zijn muziek luisterden.
Door zijn alomtegenwoordigheid in de media groeide Brood uit tot een soort nationale Pietje Bell, een decorstuk dat er altijd al is geweest en van wie je je niet kunt voorstellen dat hij er, afgezien van zijn eigen eerdere belofte niet dood te gaan, ooit niét meer zou zijn. Iedereen hield van Herman, maar weinigen begrépen hem echt. Daardoor bleef hij ondanks zijn populariteit toch altijd een cultfiguur. Nar voor het volk, genie voor verwanten.
Nu, bij zijn dood, is, wordt hij door illustere Brood-watchers als Martin Bril, Jan Eilander en natuurlijk Bart Chabot gelukkig geroemd om waar het hem natuurlijk in beslissende instantie altijd om te doen is geweest: de rock ‘n’ roll. Want door al die malle fratsen in de programma's van de Catherine Keijl-achtigen zouden we bijna vergeten dat Brood de maker is van tenminste twee van de tien beste popplaten die Nederland ooit heeft voortgebracht: Street en Shpritsz. Beide albums dateren uit het eind van de jaren zeventig, en nadien maakte Brood verontustend veel elpees waar hij vermoedelijk niet om herinnerd wil worden - maar dat mocht, dat hoorde erbij, want de maker van nummers als Never Be Clever, One More Dose, Doin' it en Doreen is veel, misschien wel alles vergeven. Herman Brood heeft een hele generatie van de huidige dertigers en veertigers de zaterdagavondkoorts bezorgd met Saturday Night, het lijflied van een complete generatie. Het is een nummer met eeuwigheidswaarde dat zelfs in handen van nono's en schlagerzangers niet stuk kan. Alleen al dankzij Saturday Night is Herman Brood onze Elvis Presley.
Het vroege werk van Herman Brood kan niet genoeg worden bejubeld. Tegelijkertijd is het clichébeeld van de rock ‘n’ roller op zijn retour door hem ontzenuwd door helaas veel te weinig opgemerkte gebleven albums als Yada Yada (1988) en Back on the Corner (1999), zijn uitstapje met een heuse Big Band. Ciao, Monkey is zijn laatstverschenen cd - en opmerkelijk goed. Voor die zwanenzang hoeft hij zich niet te schamen.
Dat is de muziek. De meesten zullen zich Brood herinneren als de man die voorbij zijn vijftigste nog een schelm was, een Taugenichts die met veel bravoure en zelfspot de nar speelde; die letterlijk boven de wet stond, gegeven alleen al de Pietje-Bellachtige verhalen in Chabots Broodje gezond en Broodje halfom over, bijvoorbeeld, agenten uit provincieplaatsen die Brood met zwaaiende sirenes achternazitten, niet om hem in te rekenen maar om hem zijn proviand en wapenuitrusting na te brengen: ‘M’neer Brood, m'neer Brood, uw drugs! U heeft uw drugs in de trein laten liggen!' Waarna de dienders hem aanboden om hem, opnieuw met loeiende sirenes, naar het dichtsbijzijnde NS -station te brengen.
Belasting betaalde Herman niet. Als hij ambtenaren van de Belastingdienst over huis kreeg, ging hij een potje met ze tafelvoetballen en betaalde zijn belasting vervolgens met schilderijen. Fijne verhalen - en naar verluidt heeft Chabot, Broods Eckermann, alle anekdotes nog afgezwakt omdat anders helemaal niemand ze zou geloven.
Brood had er naar het schijnt wel plezier in dat hij al decennialang werd gezien als de verpersoonlijking van het sex, drugs & rock ‘n’ roll-ideaal van de popster. Seks en drugs was er immers te over in zijn leven, dit in tegenstelling tot geweld. Daar deed Herman niet aan. Er was geen spoor van agressie te vinden in zijn doen en denken. Brood woonde niet ver bij me vandaan, en van een afstand heb ik weleens mogen gadeslaan hoe Broods verschijning waar dan ook een de-escalerend effect had tijdens kleine aanvaringen of gespannen situaties. Niet voor niets portretteerde Chabot hem in Broodje gezond als een stadse indiaan met een zesde zintuig voor jongensachtige (zelf)spot. Waar Herman zijn gezicht liet zien, rookte men als op afroep de vredespijp.
Eigenlijk is die zelfmoord een stijlbreuk in zijn leven, en niet alleen vanwege de epaterende belofte aan het eind van Broodje gezond. Herman had alles overleefd, inclusief de meest enerverende overdoses en leverproblemen. Hij had alles in zich om een licht onthechte grijsaard te worden, geheel in de stijl van voorbeeldfiguren als William Burroughs, Henri Matisse en Paul Bowles. Hij flirtte vaak met zelfmoord, had onlangs nog tegenover Bart Chabot verklaard dat hij niet goed kon kiezen tussen het dak van het Okura of het Hilton. Chabot adviseerde het Hilton, want dat was dichter bij zijn huis, wel zo gemakkelijk dus. Herman moest daar smakelijk om lachen.
In 1994 was hij overrompeld door het bericht dat Kurt Cobain zelfmoord had gepleegd. ‘Het houdt me dag en nacht bezig’, vertelde hij Chabot. ‘Kurt Cobain. Ik sleep het persbericht overal met me mee.’ Maar te spreken was hij niet over Cobains zelfgekozen dood. ‘Het onbegrijpelijke is dat hij zijn eigen misère belangrijker vond dan zijn dochtertje. Ik kan al zijn motieven plaatsen. Alleen, waar ik niet in mee kan gaan is… Iedereen die een kind heeft, weet dat het leven plotseling zin krijgt. Als je alleen bent en alles je tegenzit, kun je wel eens lichtvaardig denken over zelfmoord. Maar als je een kind krijgt, begrijp je waar het om te doen is. Hij neemt de beslissing om zijn dochter achter te laten. Die zal ook nooit meer een minuut rust krijgen. Die is levenslang veroordeeld tot Het Kind Van De Man Die Zichzelf Overhoop Schoot. (..) En dat dan op zo’n manier. Je vraagt je af in hoeverre bij zo'n gozer meespeelt hoe-ie de geschiedenis ingaat. Kijk, een overdosis, dat is meestal een ongelukje. Maar dit… Een statement. Bewust. That's it. Auf wiedersehen.'
Herman Brood heeft een volwassen zoon en een dochter, Lola die moet zo'n vijftien zijn.
Ooit publiceerde De Bezige Bij een gedichtenbundel, met de onovertroffen titel Zoon van alle moeders. Die bundel besluit met een zegswijze van zijn moeder, mevrouw Beppie Brood: ‘Als ’t op is, worden we zuinig.'
Kennelijk was Herman van mening dat het ‘op’ was. Er zijn weinig Nederlandse kunstenaars te bedenken die royaler waren dan hij - in muziek, in vriendschap, in zelfspot, in levensstijl. Dat hij het ons niet heeft gegund om nog langer van zijn aanwezigheid te genieten, is verreweg de zuinigste beslissing die hij in zijn leven heeft genomen.